Volgens de kaart van Christiaan Sgrooten bevond de hoeve ‘Ter Leth’ zich op ongeveer anderhalf uur lopen ten noorden van Rozendaal (fig.72). In de wijde omgeving niets anders dan zand, heide en verspreid staand struikgewas. ‘Ter Leth’ lag aan de postweg naar Deventer, eigenlijk niet meer dan een karrenspoor. De weg vanuit Arnhem in het zuiden, voer langzaam heuvelopwaarts, tussen de Galgenberg en de Terletsche berg door. De dichtstbijzijnde buren woonden op Deelen, een half uur lopen in westelijke richting.
De oudst bekende vermelding van Terlet dateert van 1423 toen aldaar op 23 juni hertog Reinald IV van Gelre overleed terwijl hij op reis was van Hattem naar Rozendaal. Ter herinnering aan dit sterfgeval werd op de plaats waar de hertog overleed een kruis opgericht, dat daar in het midden van de 16e eeuw nog stond.
In hetzelfde jaar vinden we in de boeken van de rentmeester van Gelre in ’t Kwartier van Arnhem en Veluwe als ontvangsten: ‘Van Willem van Hasselt tot Let 3 malder en 1 schepel rogge en een gouden rijder’. Rogge was in die dagen blijkbaar ook al het voornaamste akkerbouwproduct op de schrale Veluwe.
De Gelderse Leenregisters maken zijdelings ook melding van Terlet als bij de belening van een wildvorstersgoed te Deelen wordt vermeld dat dit liggende is naar de kant van ‘der Lith’. Aldus schreef men Terlet in het jaar 1524.
Terlet ligt aan de Apeldoornseweg daar waar enkele wegen zich er van aftakten, rechts naar Koldenhove en Eerbeek, links naar Deelen en Otterlo. De Apeldoornseweg heette tot in de 19e eeuw nog Deventerweg aangezien de aftakking bij de Woeste Hoeve over Loenen naar Deventer de hoofdweg vormde. Een dergelijk kruispunt van wegen was bij uitstek geschikt als rustplaats, dus een herberg. In verband daarmee is het dan ook niet verwonderlijk dat we onder de Terlets herbergiers en brouwers aantreffen.
De naamsoorsprong van Terlet heeft al vele gissingen in het leven geroepen.
De ‘Nomina Geografica Neerlandica deel III, leidt Terlet af van Leede, Lede of Leide dat van het Angelsaksische Lad of lade komt en in het Engels nog voortleeft als ‘kanaal’, in het hoog-Duits ‘Leita’ genoemd en synoniem met het Nederlands ‘Leede’ wat gegraven waterloop betekent. Wie het terrein bij Terlet kent, weet dat er van een gegraven kanaal of waterloop geen sprake kan zijn dus deze verklaring lijkt hier onwaarschijnlijk.
Als we het voorvoegsel ‘Ter’ buiten beschouwing laten, zijnde een plaatsbepaling, dus ‘op de’, dan geeft de Sauerlandführer van Kneebusch een betere verklaring. Hierin staat dat het riviertje de Litte of Lettfe een samenstelling vormt met het woord ‘lett’ dat berghelling betekent. Mogelijk is het van Keltische afkomst, de Kelten schijnen veel namen te hebben gegeven aan rivieren, heuvels of andere markante landschapsvormen. De verklaring ‘op de helling’ zou dan heel goed passen op de situatie bij Terlet dat gelegen is op een langgerekte, naar de richting Arnhem afdalende helling (Arnhems Dagblad, 1955).
Ten oosten en westen van de weg van Arnhem naar Apeldoorn lagen de erven Klein- en Groot Terlet die beiden deel uitmaakten van het wildvorstersgoed. In de middeleeuwen beschouwde de graaf van Gelre zich als eigenaar van de Veluwe en verspreid in zijn gebied lagen een twaalftal van zulke goederen. Wildvorsters waren edelen in de functie van jachtopziener die naast toezicht op de jacht ook verplicht waren de vorst tijdens zijn jachtpartijen met een kar te volgen en onder andere het wild te vervoeren.
Terlet werd regelmatig genoemd in de limietbeschrijving van de Heerlijkheid Rosendael. In 1724 begon die beschrijving bij ‘den paal van het erve Klein Terlet’. De grenspaal was het merkteken van de gemeenten Rozendaal, Arnhem en Ede. Klein Terlet viel lange tijd onder de gemeente Ede en Groot Terlet onder Rozendaal. De bewoners van Klein Terlet moesten dus voor gemeentezaken naar Ede, terwijl hun buren naar Rozendaal gingen.
Terlet was een klein akkerbouwcomplex op een enk, een zogenaamd ‘esgehucht’ (fig.73). Kenmerkend voor zo’n gehucht is vooral de schaapskooi aan de rand van een akker en heideveld. De in de potstal verzamelde mest kon dan makkelijk over de akkers worden verspreid. De boeren waren in hoge mate zelfverzorgend en leefden van de producten van hun land. Soms kon een deel van de oogst worden verkocht, vaak ook niet. Vernieuwingen bleven door de armoede vaak uit. Deze primitieve situatie bleef meestal in de kleinere gehuchten langer bestaan dan in de welvarende dorpen. Door moderniseringen in de landbouw (met name het gebruik van kunstmest en in samenhang daarmee het verdwijnen van de schapenhouderij) bleef er nauwelijks een bestaansmogelijkheid over voor de bewoners van Terlet.
Door de ligging langs de Hessenwegen fungeerde Groot Terlet onder andere als herberg voor passanten, voor welk doel de woonkeuken als gelagkamer was ingericht.
Van de twee boerderijen wordt Klein Terlet wel de oudste genoemd maar het enige argument daarvoor is de waterput op het erf.
Bij de afsplitsing van de Ringallee met de weg naar Apeldoorn bevond zich een tol op het Rozendaalse grondgebied. Deze tol heeft zo’n 45 jaar dienst gedaan. Nog altijd wordt de plaats gemarkeerd door een groepje oude beukenbomen.
De rond de Terletse boerderijen liggende akkers en weiden werden reeds vroeg omringd door wildwallen om met name het grofwild (herten en varkens) te keren. Ook werd de westelijke wal gebruikt om het stuifzand te weren (fig.74). De met inlandse eiken beplante wallen zijn ook thans nog duidelijk als zodanig te herkennen. Hun oude functie wordt in onze tijd overgenomen door moderne wildrasters. Vroeger graasden de koeien op de heide waar water in de zogenaamde ‘koegaten’ te vinden was. Ze liepen daar zonder begeleiding naartoe en weer terug. Van de schapen werd de vacht voor het scheren gewassen in de Deelense was.
Aangezien de schapen hiervoor over de gronden van particuliere eigenaren moesten en deze het recht van schaapsdrift lieten gelden werd het de schapenhouders onmogelijk gemaakt nog van deze mogelijkheid gebruik te maken en ging men naar kasteel Biljoen of het Hessengat, wat dichterbij gelegen was (Baltjes, 2000). De laatste schaapskudde verdween in 1948.
Het drinkwater vormde een groot probleem. De put bij Klein Terlet verzandde regelmatig door klapzand. In het verleden is diverse keren geprobeerd de put te verbeteren. Er werd zelfs een nieuwe gegraven bij Groot Terlet maar de putmaker kwam om toen de putwanden instortten. De problemen met de watervoorziening bleven nog voortduren tot enkele jaren na de laatste wereldoorlog. Toen op het zweefvliegterrein een put van 80 meter diepte goed bleef, was het probleem eindelijk opgelost.
In 1953 zijn de gemeentegrenzen nabij Terlet gewijzigd. Rozendaal raakte daarbij enkele en Ede enkele tientallen hectaren kwijt. De reden voor deze grenswijziging was de behoefte aan een eenvoudiger beheer van de Apeldoornseweg. Deze weg liep voordien over een korte afstand achtereenvolgens door de gemeenten Arnhem, Rozendaal, Ede en Apeldoorn (fig.75).
In 1974 werden er pogingen ondernomen om Groot Terlet als rijksmonument aan te merken. Argumenten hiervoor waren de prachtige ligging, de Saksische bouwstijl en de historische waarde. Het plan was om de boerderij te herstellen als herberg en een kudde schapen in de gerestaureerde schaapskooi onder te brengen. Maar de plannen van Rijkswaterstaat in 1979 om de Apeldoornse weg tot vierbaans autoweg te reconstrueren zullen het verzoek in de weg hebben gestaan. De belangstelling van Natuurmonumenten was gering, mede door het ontbreken van financiële middelen. In 1983 werden boerderij en bijgebouwen afgebroken Matser, 1997).
Nationaal zweefvliegcentrum Terlet
Na het verdrag van Versailles in 1919 had Duitsland zich moeten onthouden van het verder ontwikkelingen van de militaire luchtvaart met gemotoriseerde vliegtuigen. Wel was er in het Duitsland van na de Eerste Wereldoorlog de mogelijkheid om te experimenteren met zweefvliegtuigen.
De zweefvliegsport waaide vanuit Duitsland over naar Nederland en in 1932 werd door een aantal enthousiaste zweefvliegpioniers de Arnhemse Zweefvliegclub opgericht. In een eenvoudig toestel werd er vanaf de Galgenberg gevlogen. Het toestel werd bij boer Van Veelen in de schaapskooi gestald. Een paard sleepte het vliegtuig en werd ook gebruikt om de gummikabel te spannen (fig.76). Aanvankelijk beperkte het vliegen zich tot het uitvoeren van
‘luchtsprongetjes’. Het primitieve vliegtuigje werd door enkele mannen stevig in bedwang gehouden terwijl de gummikabel die aan het toestel bevestigd was, uitgetrokken werd. Als de spanning van de kabel die in een V-vorm voor het vliegtuig gespannen was, groot genoeg was, liet men het toestel los. Het werd als het ware met een katapult afgeschoten. Het kon korte afstanden vliegen en een hoogte van ongeveer 35 meter bereiken. In 1933 begon men met de bouw van een hangar. Door de ingebruikname van een lier en de aanschaf van een vliegtuig dat gebruik maakte van thermiek, was men in staat hoger en verder te vliegen. Het bleek dat het heuvelachtige heidegebied rondom Terlet als geen andere streek in Nederland een goede thermiek had. Mede daardoor nam de zweefvliegsport er een ‘hoge vlucht’.
In de periode van de Tweede Wereldoorlog werd op het terrein rond de Galgenberg door de Luftwaffe een geheim radiopeilstation gebouwd, genaamd ‘Teerose’, waardoor het voor de club niet mogelijk was om te vliegen.
Na de oorlog werd het terrein ontruimd en weer als zweefvliegveld in gebruik genomen. In 1950 werd Terlet het Nationale Zweefvliegcentrum van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor de Luchtvaart (Matser, 1979).
De Galgenberg
Welhaast iedere gemeente op de Veluwe heeft zijn Galgenberg en op de oude kaarten ziet men ze dan ook vaak getekend. In vroeger tijden had iedere stad zijn halsrecht, het recht om de doodstraf uit te oefenen en vaak strekte de zogenaamde stadsvrijheid zich nog vrij ver buiten de muren van de eigenlijke stad uit. De gronden behoorden dan bij het rechtsgebied van de stad. Behalve de steden waren er de richter-‘ambten’, dus de plattelandsgerichten en verder de verschillende heerlijkheden. Vele van deze heerlijkheden bezaten namelijk ook het halsrecht. De betrokken heer die zelfstandig zijn heerlijkheid bestuurde, een lid van het adellijke geslacht dus, had dan het recht de in zijn domein voorgekomen misdaden te straffen. Zo’n heerlijkheid noemde men een ‘hoge’ heerlijkheid. De heren die dit recht niet bezaten hadden een ‘lage’ heerlijkheid (Stam, 1955).
De galg van de hoge heerlijkheid Rozendaal stond op de Galgenberg bij Terlet en is vermeld op de kaart van Christiaan Sgrooten uit 1570 (zie hoofdstuk 3, fig. 4).
Het opknopen aan de galg gold als een onterende straf die voornamelijk op dieven werd toegepast. De doodstraf aan de galg was behalve op gekwalificeerde soorten van diefstal, zoals diefstal van paarden, vee en stroperij, veelal gesteld op diefstal bij herhaling of op diefstal van goederen boven een bepaalde waarde.
De opknoping aan de galg was evenals de onthoofding een straf die in beginsel alleen op mannen werd toegepast.
In beginsel werden de galgen op twee manieren gebruikt. Een executiegalg in de stad, waarmee de delinquent ter door werd gebracht en een tentoonstellingsgalg buiten de stad, waar het lijk nadien werd opgehangen ‘tot afschrick ende exempel’ (fig.77). Meestal was hiervoor een speciale plaats gereserveerd, het galgenveld of de galgenberg.
De galg kwam in twee typen voor. De eenvoudigste was gemaakt van twee palen in de grond met daarbovenop een dwarsbalk waaraan eventueel meerdere lijken tegelijk konden hangen. Een ander type bestond uit drie houten palen in een driehoek geplaatst en van boven verbonden door drie dwarsbalken. Volgens de kaart van Christiaan Sgrooten (fig.10) stond het eerste model op de Galgenberg.
De lijken bleven aan de galg hangen tot ze volledig waren kaalgevreten door kraaien, roeken en vooral raven die vroeger in Nederland veel voorkwamen en die bekend stonden als notoire aaseters.
De strafrechtpleging rond de galg ademde veel symboliek uit oude tijden. In de voorchristelijke tijd werden veroordeelden aan Wodan, de god van de winden geofferd en als spijs geschonken. Dit verklaarde het latere gebruik om lijken te laten hangen in weer en wind tot prooi van de vogels, met name de raven als de boden van Wodan. Ook in het gebruik om juist op een hoog punt in het terrein de galg te plaatsen wordt door sommigen wel een heidens offerritueel gezien: de galgenberg als offerplaats (Aalbers, 1998).
Eind 1942 waren de Duitsers op de Galgenberg bij Terlet begonnen met de bouw van een zogenaamde Y-stelling (Teerose I), één van de talrijke speciale zend- en peilstations voor de nachtjageracties die vanuit de bunker aan de Koningsweg werden geleid.
Een netwerk van radiopeilstations die de Duitsers Y-Stellungen of Jägerleitstellungen noemden, moest ervoor instaan, dat de bevelvoerder op de grond doorlopend op de hoogte was van de juiste positie van zijn jagers (zie Diogenes).
Het punt lag op 104 meter boven N.A.P. en daardoor uitermate geschikt omdat hierdoor de zenders optimaal benut konden worden.
Verspreidt over het plateau van de Galgenberg werden vijf houten torens opgesteld. De torens die zo’n twaalf meter hoog waren, boden onderdak aan de apparatuur en het bedienend personeel dat nodig was om de positie van de jagers vast te stellen. Eén toren (de toren ‘Anton’) verrees dicht bij het evaluatiegebouw aan de rand van de Galgenberg. De andere torens waren Bertha, Cäsar, Dora en Emil (fig.79).
Behalve de barakken die tot het verblijf van het personeel van Teerose dienden, lagen ook het evaluatiegebouw en de toren Anton lelijk in het zicht vanaf de Apeldoornseweg. Het was ondoenlijk de toren en het gebouw onder camouflagenetten te laten verdwijnen. Daarom werd een andere oplossing gezocht en gevonden: in een naburig dennenbos zaagden de Duitsers een fiks aantal bomen om. Deze bomen werden naar de Galgenberg gebracht en daar weer zodanig ‘aangeplant’, dat zowel het evaluatiegebouw als Anton er enigermate achter schuilgingen. Het was wel wat minder eenvoudig te zien wat er precies op de Galgenberg stond maar daar was dan ook alles mee gezegd. Luchtfoto’s door de Royal Air Force van Teerose gemaakt, tonen aan dat de gebruikte camouflagemiddelen in het geheel geen effect sorteerden tegen luchtwaarnemingen. Bovendien stond het kunstmatige bos er spoedig zeer armetierig bij doordat de dennen na korte tijd hun naalden lieten vallen.
Alhoewel de camouflage minder was functioneerde Teerose I zeer goed. In een half jaar tijd werden mede door toedoen van Teerose zo’n honderdvijftig toestellen uit de lucht gehaald. Dit kwam omdat Teerose centraal in de route lag die door de Engelsen druk werd bevlogen: de route naar het Ruhrgebied en terug.
Het aantal jagers dat voor het onderscheppen van de Engelse vliegtuigen nodig was nam dusdanig toe dat weldra de capaciteit van Teerose ontoereikend bleek te zijn. Proefondervindelijk was al vastgesteld dat de capaciteit niet ongelimiteerd kon worden vergroot. Wanneer er teveel zenders op een relatief klein oppervlak werden opgesteld, veroorzaakten de veldsterkten van deze zenders onvoorspelbare fouten bij het vaststellen van richting en afstand. Vergroting van Teerose moest dus niet worden gezocht in een uitbreiding van het aantal Y-torens, doch in het stichten van een nieuwe stelling die op enige afstand van de oude gelegen moest zijn.
Als locatie voor die tweelingstelling viel de keuze op het terrein rondom het hoogste punt van de Veluwe (109,9 meter boven NAP). Het lag nabij de Posbank, enkele kilometers ten noorden van Velp en een kilometer of vijf ten zuidoosten van Teerose. Deze stelling ging Teerose II heten. Verwacht zou mogen worden dat dit station een codenaam beginnend met een V zou krijgen gezien de ligging bij Velp maar de Duitsers braken voor één keer met deze regel omdat ze hiermee aan wilden tonen dat het operationeel gezien om één radiopeil- en navigatiestation ging. Teerose II kreeg ook vijf torens en de naamgeving van de torens ging volgens het alfabet verder waar men bij de torens van Teerose I was opgehouden, namelijk: Friedrich, Güstav, Heinrich, Ida en Konrad.
De bemensing van Teerose I en II bestond elk uit ruim 150 personen plus regelmatig een paar mensen extra voor opleidingsdoeleinden.
Na de Engelse luchtlandingen bij de Rijnbrug van Arnhem op 17 september 1944 werd het grootste deel van het personeel van Teerose I geëvacueerd naar Duitsland. De rest moest verdedigingsmaatregelen nemen voor een eventuele Engelse aanval. Op 24 september kwam er dan ook een aanval van geallieerde jachtbommenwerpers op Teerose I waarbij de schade zo groot was dat de Duitsers geen andere keus bleef dan de stelling te sluiten. Het nog aanwezige personeel ging voor een belangrijk deel over naar Teerose II (Tiemens, 1986).
Terlet en de Galgenberg na de Tweede Wereldoorlog
Bij de aanleg van de A50 is de boerderij Groot Terlet afgebroken. Waar de boerderij stond loopt thans de parallelweg en de plaats is nog terug te vinden aan de hand van twee lindebomen die in de berm tussen de A50 en de parallelweg staan (fig.80). Ter bescherming van de woning werden in vroegere tijden drie lindebomen voor een woning geplaatst. Zodra er één van verloren zou gaan werd de bescherming van de woning tenietgedaan. Eén van de
drie bomen kwam aan zijn eind tijdens een hevig onweer boven Terlet waarna schijnbaar de twee andere bomen geen voldoende bescherming meer konden bieden.
Tot in de jaren ’80 bleven de nazaten van de families de landbouwgronden bewerken maar na die tijd paste deze voortzetting niet meer in het beleid van de huidige eigenaar, de Vereniging Natuurmonumenten.
Na de oorlog werden de bouwwerken van Teerose I spoedig afgebroken want stenen en hout waren schaars in die dagen. In het zwaar gehavende Arnhem zat men te springen om bouwmaterialen. Alleen het administratiegebouw van de stelling bleef overeind. Dit werd onderdeel van het zweefvliegcentrum dat in 1950 op Terlet werd geopend (fig.82, 83). Het gebouw doet tot op de dag van vandaag dienst als kantoorgebouw annex beheerderswoning (fig.84).
In het kader van Veluwe 2010 wil men een kwaliteitsimpuls geven aan natuur, bos en landschap. Het zweefvliegveld Terlet ligt op een heideterrein van 400 hectaren en is eigendom van Staatsbosbeheer. Omdat het gebruik van het terrein nadelige gevolgen heeft voor de rust in en om het gebied zal beëindiging van het gebruik positief bijdragen aan de kwaliteit van de Zuid Veluwe. Middels kamervragen is een proces op gang gekomen om de mogelijkheden voor beëindiging van het gebruik in beeld te brengen. De staatssecretaris heeft de kamer meegedeeld dat sluiting van Terlet op dit moment niet mogelijk is vanwege contractuele verplichtingen tussen Staatsbosbeheer en de Stichting Nationaal Zweefvliegcentrum. Wel gaat men na of sluiting op termijn mogelijk is (Veluwe 2010).
Van Terlet als woonplaats is niet veel meer overgebleven. Buiten het vliegveld zijn er ten oosten van de A50 nog twee woningen te vinden (fig.85). Het gebied aan de oostzijde van de Apeldoornseweg behoort nu tot het nationaal park De Veluwezoom en is een natuurgebied (fig.78). Voor landbouw was er geen plaats meer en de boerderijen zijn nu woning geworden.
Waardering Terlet
Ouderdom:
De oudst bekende vermelding van Terlet dateert uit 1423. Het was een pleisterplaats langs de weg van Arnhem naar Deventer (legenda: 2).
Samenhang:
Terlet lag aan een kruispunt van wegen en hier kon men foerageren. De wegen ontstonden door de fysisch geografische gesteldheid van het terrein waardoor er een historisch functionele verbondenheid ontstond van Terlet en zijn omgeving (legenda: 2).
Terlet staat nationaal en internationaal bekend om haar nationale zweefvliegcentrum en hierdoor vertoont het enige samenhang met andere objecten (legenda: 1).
Zeldzaamheid:
Als plaats heeft Terlet geen zeldzaamheidswaarde. Anders is dit als nationaal zweefvliegcentrum. Dit staat hoog aangeschreven in binnen en buitenland vanwege de goede vliegeigenschappen en voorzieningen. Het enige overgebleven object uit de Tweede Wereldoorlog is niet bijzonder zeldzaam (legenda: 1).
In Nederland als geheel komen er wel meer zweefvliegvelden voor hoewel daar minder goede vliegeigenschappen voorkomen als in Terlet (legenda: 0).
Kenmerkendheid:
Terlet onderscheidt zich door zijn zweefvliegcentrum en is daardoor zeer kenmerkend (legenda: 2).
Gaafheid:
Terlet als woonplaats van boeren bestaat niet meer. Met het verbreden van de A50 kwamen de boerderijen te vervallen. Als zweefvliegcentrum fungeert Terlet nog uitstekend en is nog in gave toestand (legenda: 2).
Waardering Galgenberg
Ouderdom:
De Galgenberg ontstond in de derde ijstijd door stuifzand en is 70.000 jaar oud (legenda: 2).
Samenhang:
Het ontstaan van de Galgenberg heeft te maken met de fysisch geografische gesteldheid van het terrein en de verwering door de jaren heen (legenda: 2).
Als restant van de ijstijd heeft de Galgenberg geen samenhang met andere objecten uit de omgeving, als terechtstellingsplek heeft het dit echter wel. De plek werd gekozen om reizigers met minder goede bedoelingen af te schrikken. Door middel hiervan lieten de gerechtshoven zien dat er met hen niet te spotten viel en hierdoor heeft de Galgenberg directe banden met zijn omgeving (legenda: 2).
Zeldzaamheid:
In de omgeving van Arnhem zijn er meerdere gerechtsplaatsen geweest maar de Galgenberg is nog de enige die is overgebleven (legenda: 2).
Binnen Nederland komen nog vele plaatsen voor die hebben gefungeerd als gerechtsplaats. De Galgenberg is hierdoor matig zeldzaam (legenda: 1).
Kenmerkendheid:
De Galgenberg en het gebied er omheen zijn zeer kenmerkend voor het onderzoeksgebied. Landschappelijk gezien vormt de Galgenberg een geografische uitingsvorm van een geomorfologische ontwikkeling en historisch gezien onderscheidt het zich van andere objecten door de juridische geschiedenis die er aan verbonden kan worden (legenda: 2).
Gaafheid:
De heuvel waarop de galg heeft gestaan is nog in zijn totale staat aanwezig. Wel lopen er weggetjes overheen en is er op de top een asfaltplaats van vijftig meter in het vierkant aangelegd wat afbreuk doet aan de gaafheid (legenda: 2).
Pingback: Het tripelpunt tussen Eem, Rijn en IJssel – landschap lopen