Grafheuvels op De Hoge Veluwe

Fig. 48 De route van Rozendaal naar Deelen die door de heer Craandijk rond 1890 werd afgelegd om bij de urnenvindplaats te komen. Bron: Topografische kaart 2003 (met toestemming van Provincie Gelderland).

De eerste boeren die in Arnhem neerstreken begroeven hun doden in grafheuvels. Deze werden omstreeks 2400 voor Christus voor het eerst aangelegd in de omgeving van Schaarsbergen. Nog altijd bevindt zich daar een twaalftal van deze grafmonumenten (fig. 49).

Fig. 49 Grafheuvel in de buurt van Schaarsbergen. Deze is uit het jaar 3200 v. Chr. waarvan er op het landgoed Warnsborn in totaal 6 te vinden zijn. Alle 6 zijn opengelegd geweest. De vondsten uit de opgravingen in 1947 / 1948 liggen in het Historisch museum in Arnhem.

Slechts één van de bij Schaarsbergen onderzochte grafheuvels bleek een echt grafinventaris te bevatten. Het betrof hier een zogenaamde standvoetbeker, een vuurstenen mes en een vuurstenen bijltje. De standvoetbeker is een van de oudste voorbeelden van een reeks typen bekers die tussen 2400 en 1700 voor Christus gemaakt moeten zijn.
Ook bij Deelen werden archeologische vondsten gedaan. Het ging hier om zogenaamde klokbekers die bij het aanleggen van een weg op de heide ten zuiden van Deelen boven de grond kwamen. Hoe de vondst van deze klokbekers in zijn werk is gegaan wordt weergegeven door J. Craandijk in zijn boek wandelingen door Nederland uit 1894 waarin hij beschrijft hoe hij samen met de heer Kraijesteijn een tocht naar Deelen maakte om urnen te gaan opgraven.

In de buurt van Delen waren een vijftiental urnen gevonden en vermoedelijk zou de voorraad aldaar nog niet zijn uitgeput. De uitnoodiging, om over eenige dagen daar nog eens ons fortuin te gaan beproeven, wordt met gulheid gedaan en met gretigheid aangenomen.
’t Was een heerlijke lentemorgen, toen wij het hooggelegen hotel verlieten, om den belangwekkenden tocht te beginnen. Twee wagens zijn gereed gemaakt voor den gastheer, zijn gasten en de noodige proviand. ’t Verlof van den baron van Pallandt, eigenaar van het terrein der opgravingen, is verkregen. De wakkere gravers uit het gehucht den Imbosch, die ook den vorigen keer het werk hebben gedaan en er slag van hebben gekregen, zijn ter plaatse
bescheiden. Behalve de chef der expeditie en de wandelaars met pen en potlood, zijn van Rozendaal tegenwoordig de predikant van Westerheene en de heer Steygerwald, uit Velp de gepensioneerde generaal der artillerie de Villeneuve en uit Arnhem Mr. Staats Evers, lid der Provinciale Staten en directeur van het stedelijk museum.
Wat vooruitgang zien wij in de natuur, sinds den tijd toen wij ’t laatst hier waren. Wat hebben de bladeren zich ontplooid en met wat rijken dos heeft zich het geboomte gekleed! Maar ook, menig uitzicht en doorkijkje is thans door het loof weggenomen en menig boschpad toont zich in gansch ander licht.

’ t Gaat langs den Schelmscheweg, eerst over Rozendaalsch gebied, dan achter de bosschen van Angerenstein en langs de hooge boomgroepen van Valkenhuizen, waar wij op den Apeldoornschen straatweg uitkomen.
Vervolgden wij den Schelmschen weg, die rechtuit doorloopt, dan mochten wij niet verzuimen, zijwaarts afteslaan naar de diepe vallei, waarin wij een poëtische waterkom onder hooge stammen tusschen het hakhout verborgen vinden (fig.1).

Fig.1 Poel bij de Waterberg. De naam heeft waarschijnlijk te maken met plaatselijke ontginningen. Eeuwenlang werden hier leemkuilen geëxploiteerd als winplaats voor leem dat gebruikt werd voor woning- en stalvloeren en gemengd met strohaksel voor muren van schaapskooien en stallen. Ook de bodems van sprengen werden er wegens de eigenschap van ondoordringbaar-heid voor water mee bedekt. Tegenwoordig vindt men er een manege en een vroeger munitiedepot (Galgenberg) dat verworden is tot een soort vrijstaat waar kunstenaars en krakers wonen.

Deze wilde en eenzame boschpartij, wier nabijheid de wandelaar langs den weg niet zou vermoeden, is onder de naam van den Waterberg bekend. Vroeg in het voorjaar, als de bladeren nog niet zijn uitgegroeid, is de kom echter beter te overzien en reeds in de meimaand is van het eigenaardig schoon er van iets verloren gegaan.
– Wij slaan den hoek om, langs de bij de Arnhemmers welbekende uitspanning, die eertijds een vereenigingpunt der valkeniers moet zijn geweest (fig.2).

Fig.2 Het vroegere verenigingspunt der valkeniers was Valkenhuizen, tegenwoordig is daar niets meer van te vinden. De foto is in noordelijke richting vanaf de Schelmseweg genomen, links loopt de Apeldoornseweg.

Fig.3 Kruising Koningsweg/Apeldoornseweg. De weg in de richting Terlet is nu een brede autobaan geworden en waar deze gekruist werd door de Oude Koningsweg van Dieren naar Ede ligt tegenwoordig een viaduct.

Het Arnhemsche stadsbosch blijft ons lang terzijde en als het ten einde is, dan zien wij van verre in de heide de bouwvelden en boschjes van het gehucht Terlet, als een oase in de woestijn. Volgens een oude kaart stond hier de galg van Rozendaal, het symbool der hooge

heerlijkheid, en in de geschiedenis van Gelderland is de nederige buurtschap niet onbekend. Op een reis van Hattem naar Arnhem, die destijds over Terlet ging, kwam hertog Reinald IV hier aan, om van daar als een doode naar Rozendaal te worden gebracht. Door een plotselinge krankheid overvallen, stierf de wakkere vorst, op een onmisbare maar onaanzienlijke plaats, een roemloozen dood.
De breede, lijnrechte zandweg, die de onzen snijdt, is de oude Koningsweg, door Willem III
Aangelegd (fig.3). Van het huis te Dieren liep hij recht op Ede aan. Een weinig voorbij den Koningsweg verlaat een zandig spoor ter linkerzijde den straatweg (Hooiweg). Dwars door de heide, hier en daar tusschen beuken en berken, leidt hij in een goed uur naar Delen.
Dien hebben wij noodig. Wild en woest is het landschap; alleen van verre vertoonen zich
huizen en boomen. ’t Zijn de merendeels nieuwe boerderijen van Schaersbergen. Voor ’t overige alles wildernis.
Eigenaardig is de breede uitholling in den grond, die wij voorbijkomen en over een aanmerkelijke uitgestrektheid met het oog kunnen volgen. ’t Schijnt wel de droge bedding van een voormaligen rivierarm (fig.4).

Fig.4 De slenk ligt even voor het motorcrossterrein waarvandaan de foto is genomen. Wat aangeduid wordt met voormalige rivierarm is de bedding van de Terletse beek die ontsprong in de slenk tussen de Terletseberg en de Wolfdelsberg. Deze slenk was ooit de sprengkop van de Heelsumse en/of de Wolfhezense beek en moet de korenmolen van Oud Wolfheze van water hebben voorzien. Vermoedelijk verzandde de beek te snel en werd het onderhoud te arbeidsintensief. De verwaarloosde uitgravingen werden dichtgegooid. De afbeelding laat een gedeelte van de slenk zien waar pal ernaast de Arnhemse motorclub haar crossterrein heeft.

Fig.5 Het motorcrossterrein vanaf de Hooilaan gezien.

Fig.6 Het militaire oefenterrein met de hooilaan op de achtergrond. Aan de linkerzijde van de Hooilaan ligt tegenwoordig het op kaarten zo intrigerende hoefijzervormige gebied wat bestaat uit een oefenterrein voor lichte militaire voertuigen en vrachtwagens.

Fig.7 De oefenplaats voor naar het buitenland uit te zenden militairen. De militairen bekwamen zich hier in het opbouwen van kampen en in het omgaan met de bevolking. In de verte ligt de Writsaerthoeve, één van de vier Heemskinderen.

’t Was bij het omzetten van de grond voor den aanleg dezer laan, jaren geleden, dat een menigte scherven van aardewerk voor den dag kwamen. Er werd destijds niet op gelet, maar de overlevering werd toch bewaard en kwam ten laatste den heer Kraijesteijn ter oore. Dat gaf hem aanleiding tot de eerste welgelukte opgraving, waarvan de vruchten in het Leidsch Museum worden bewaard. Wij komen er op den naoogst (fig.8).

Fig.8 ‘Het oog’, een oriëntatiepunt voor de vliegtuigen. De Hooilaan bestaat hier uit een halfverharde zandweg en splitst zich op dit punt vanwege een poel. De zweefvliegers noemen dit punt ‘het oog’ en gebruiken het als oriëntatiepunt.

Zie, daar staan reeds de mannen uit den Imbosch. Zij maken front met de geschouderde spaden. “Wij hebben er al een”, klinkt het bemoedigend. Inderdaad, zij hebben er al een, en een fraaie goedbewaarde urn is het! Een grote veldkei ligt er in.
Voorzichtig wordt de vondst ter zijde gezet, om straks, als wij te huis zijn gekomen, met overleg te worden onderzocht. De gravers hebben lust in het werk en een goed oog. De volksstam, die hier de asch zijner dooden bijzette, wierp geen grafheuvels op. Een kuil van een paar voet diep werd gegraven, daarin werd de urn geplaatst en de aarde er over geworpen. Zoo zijn het nauw merkbare oneffenheden in de heide, die den weg moeten wijzen en vaak is ’t meer raden en gissen, dan dat er betrouwbare aanwijzingen zouden bestaan. De kuilen, van de vorige afgraving afkomstig, zijn nog overal in den omtrek te zien, maar zij liggen zonder eenige orde door en nevens elkander. Maar deze kinderen der heide hebben een zeker instinct. “Hier zal wel iets zijn”, zeggen zij en de scherpe spade doorsnijdt de harde korst. Spoedig zien zij, of er kans is, iets te vinden. Wanneer de donkere bovenlaag en het witte zand daaronder scherp zijn gescheiden, dan is de grond ongeroerd en zij behoeven niet verder te zoeken. Zijn beide grondsoorten gemengd, dan is dit het teeken, dat er gegraven is. Daar liggen steentjes, kluiten aarde, maar ook – enkele schilfers been, een stuksken houtskool. Nu met beleid voortgegaan. Voorzichtig wordt de grond weggenomen. “Daar is de pot!” De rand komt voor den dag. Fragmenten van verbrande beenderen liggen er om heen, houtskool is er onder gemengd. Met het mes, met de vingers wordt hij los gemaakt. “Pas op, na zoolang onder den grond te hebben gestaan, is hij week en bros.” Sommigen vallen in scherven, eer nog een hand hen heeft aangeraakt. Anderen zijn reeds voorlang bezweken onder den last, die er op drukte en alleen enkele brokstukken zijn er van te verzamelen. Eén, schijnbaar gansch ongeschonden, valt uiteen, zoodra hij met de buitenlucht in aanraking komt, maar uit de asch, waarmede hij gevuld is, komt een kleine, tamelijk fraai versierde en vrijgoed bewaarde urn te voorschijn. Een andere, die ook niet gered kon worden, bevatte het fragment van een schaal met kleinen voet, of van een deksel met knop.’t Is een aardig tafereel op de groote, eenzame heide, waard, dat de schilder er een schets van maakt met de overoude, bijna vergane houtskool, zoopas aan het licht gebracht.
Hier een troepje gravers, bezig nieuwe buit op te sporen. Elders een ander, ijverig een pas gegraven kuil onderzoekend, terwijl een paar belangstellenden nauwlettend toezien wat er mag worden gevonden. Ginds eenigen in de beschouwing en aanvankelijke reiniging van de pas opgegraven urn verdiept. Ven verre klinken de klokjes der weidende schapen en de wollige kudde verspreidt zich over de heide. De herder, die nooit zooveel menschen daar bijeen heeft gezien, laat hen ditmaal hun eigen weg gaan en komt met meer haast, dan hij in jaren gemaakt heeft, aanwandelen om te zien, wat er te doen is. En weldra grijpt ook hem de ijver voor de oudheid aan. Met zijn schopje gaat hij meê graven en zelfs zijn hond vergeet de kudde voor zóó ongewone dingen als hij in zijn tot dusver onbetwist gebied ziet gebeuren.
Ter afwisseling laat de lunch van den meêgebrachten voorraad op het korte gras onder de beuken zich uitnemend smaken. En komt een stortbui onverhoeds het maal verstoren, geen nood. De urnen worden met een kleed bedekt en overigens wordt, zoo goed het gaan wil, in de rijtuigen bescherming voor den neêrstromende regen gezocht. Ook wordt het terrein verder verkend. Opmerkelijk is aan den anderen kant der laan een diepe kom, met een’ kleinen waterpoel in het midden. ’t Heeft er allen schijn van, alsof hier, in dit van alle kanten ingesloten dal, de legerplaats is geweest van den stam, die in de nabijheid zijn dooden begroef. Sporen van woonplaatsen of haardsteden vinden wij intusschen niet. Trouwens, de hoogten er om heen zijn ook met beuken beplant; wat misschien in der tijd aan die zijde van den weg mag ontdekt zijn, is verloren gegaan en onze opgravingen blijven aan den overkant, op de maagdelijke heide. Hier is de grond meer ontgonnen. Wij zien er dennenbosschen en op korten afstand een paar schuren en schaapskooien van Delen.
Een wandeling naar dat gehucht en naar de daarachter gelegen heuvelen mag niet worden verzuimd, nu wij zoo in de nabijheid zijn en er niet licht weêr zullen komen. Er zijn schilderachtige punten in den omtrek, nauwelijks aan een’ enkele in den lande bekend, want wie komt in het afgelegen gehucht, waar thans geen groote weg doorloopt en waarvan zelfs de naam door menigeen nooit werd gehoord! Of ’t ook de moeite van een opzettelijk bezoek zou loonen, is twijfelachtig.

Tot zover het relaas van de heer Craandijk. De gevonden Deelense urnen zijn terechtgekomen in het museum van Leiden waar ze ter bezichtiging werden tentoongesteld.

Hoewel er in de buurt van Deelen urnen in grafheuvels zijn gevonden ligt het zwaartepunt van de grafheuvelvondsten toch meer in zuidwestelijke richting, in de buurt van het landgoed Warnsborn en nog zuidelijker in de richting van wolfheze. Op deze plaats ligt een erosiegeul tussen de stuwwallen en de bewoners maakten optimaal gebruik van de aanwezige hulpmiddelen zoals delfstoffen, flora, fauna en waterreserves die door de afwisselende bodemstructuur was ontstaan. De variatie in landschappelijke factoren, de milieudifferentiatie, trok bewoners aan die zich vestigden in het gebied waar deze milieudifferentiatie optimaal was. Daarbij werd de keuze van de nederzettingslocatie bepaald door de verschillende transportafstanden en transportfrequenties. Op de eerste plaats een ligging dicht bij (of tussen) de akkers met water op korte afstand en in tweede instantie zo dicht mogelijk bij de stuwwallen (Houkes, 1996).

Onderhoud

Het Geldersch Landschap houdt zich onder andere ook bezig met het in goede staat houden van grafheuvels. Van de vijfentwintig grafheuvels die zij heeft bewerkt liggen er niet minder dan dertien op het landgoed Warnsborn bij Arnhem. Onder leiding van een archeoloog zijn alle heuvels zorgvuldig onder handen genomen. Omdat bij storm omwaaiende bomen veel schade kunnen aanrichten zijn alle bomen die op de heuvels groeiden, geveld.
De stronken zijn uiteraard niet verwijderd omdat dit ook slecht zou uitpakken voor het grafmonument. Om schade aan eventueel ernaast gelegen vlakgraven te voorkomen zijn ook de bomen rondom gekapt. Ook zijn wandelpaden omgelegd; jarenlange betreding en bosbouwwerkzaamheden hadden soms wel een sleuf van een meter diepte in de heuvel geslepen. De sleuf is uiteraard dichtgemaakt evenals alle konijnenholen. Tenslotte zijn de heuvels met grasplaggen bedekt om wegspoelen van het opgebrachte zand te voorkomen. Door al deze maatregelen zijn de heuvels weer prachtig zichtbaar in het bos (Keunen, 2002).

Waardering

Ouderdom:
De vindplaats van de urnen bij ‘het oog’ aan de Hooilaan was in de 19e eeuw, maar de klokbekers zelf lagen er al eeuwen voor het begin van de jaartelling (legenda: 2).
Samenhang:
De overledenen van de vroegere bewoners werden begraven op verhogingen in het veld. Ook hier zijn de urnen gevonden op een hoger punt in het geaccidenteerde terrein. Hierdoor heeft de plaats een sterke binding met de geografische gesteldheid (legenda: 2).
Het urnenveld is een op zichzelf staand geheel wat geen binding heeft met andere objecten in de omgeving (legenda: 0).
Zeldzaamheid:
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen andere grafheuvels te vinden maar in de directe omgeving zijn zij wel aanwezig (legenda: 1).
Anders is dit met vindplaatsen in Nederland. In bepaalde gebieden in Nederland zijn er nog grafheuvels aanwezig en deze zijn hierdoor dus niet bepaald zeldzaam. Ook zijn de vindplaatsen meestal in betere staat (legenda: 0).
Kenmerkendheid:
Voor het onderzoeksgebied is de klokbekervindplaats betrekkelijk zeldzaam en van historische waarde. Toch is het object niet echt kenmerkend voor de omgeving. De vindplaatsen zijn niet groot, vallen niet op en zijn daardoor geen geografische uitingsvorm van een belangrijke landschapsvormende ontwikkeling. Het object onderscheidt zich hierdoor niet ten opzichte van de omgeving (legenda: 1).
Gaafheid:
In de loop der jaren zijn er verschillende pogingen gedaan om de urnen boven de grond te krijgen. Dit werd soms met beleid gedaan maar vaak ook in het wilde weg. Hierdoor werden er vele urnen beschadigd en is het de vraag of er nog klokbekers aanwezig zijn. Van de grafheuvel is niet veel meer over en de gaafheid wordt daarom gewaardeerd met een 0.

Geef een reactie